|
GETUIGENISSEN VAN DE ANDERE KANT (4). Uit : 'Doden sterven niet' , door dr. W.C. van Dam: 'Visioenen van duistere gebieden'. Hiervoor hoorden we Anna Katharina Emmerich spreken over een oordeel, dat boven de plaats van het sterven voltrokken wordt. Ook zagen we, dat Sadhoe Soendar Singh spreekt over een splitsing, die zich in de tussensfeer voltrekt, waarbij de slechte mensen zich begeven naar de boze geesten. Aan dit soort visioenen moeten we nu aandacht geven. Sommige visionairen zien, net als teruggekeerden berichten, bij hun geestelijke tocht naar hemelse gebieden de aarde diep onder zich liggen. Bunyan nam, terwijl de aarde onder hem verdween, zwarte wezens waar, die boven de aarde zweefden. De engel die hem begeleidde legde hem uit, dat dit gevallen engelen waren. Soendar Singh zag, hoe slechte geesten misdadige zielen bij hun sterfbed in ontvangst namen en hen naar de duisternis begeleidden. Singh onderscheidt in de tussenwereld meer en minder donkere niveaus. Zij, wier leven op aarde niet aan God was toegewijd, komen in deze donkerder gebieden terecht. Ze ontvangen een vorm, die bij hen past. Ze verkeren met anderen, die op aarde aan dezelfde zonde hebben toegegeven. Om zich heen zien ze de valse gezichten van boze geesten, waardoor ze van schrik verlammen. Omdat slechte mensen het licht van God niet kunnen verdragen, verbergen ze zich in stinkende zwarte rook, die uit het laagste deel van de tussenwereld ( die Singh op dit punt 'dodenrijk' noemt) opstijgt. Uit die rook hoort Singh kreten van wroeging en angst opklinken. We krijgen van Singh de indruk, dat uit deze tussenwereld, althans uit de bovenste delen ervan, nog ontkomen mogelijk zou zijn. We gaven zijn visioen van de Duitse professor weer, die moest wachten totdat hij als een kind geworden was. Als men echter niet voor onderricht vatbaar is en elke loutering weigert, dan vindt een definitieve vereniging met de duistere geesten plaats. Singh ziet bijvoorbeeld, hoe een zondaar en zelfmoordenaar weliswaar na zijn dood wroeging heeft over zijn daden, maar geen berouw. Het licht, dat vanuit de heerlijkheid komt, kwelt hem. Daarom probeert hij zich in het duister te verstoppen. Singh ziet, hoe velen zichzelf vanuit de tussenwereld storten in wat hij ook wel 'de bodemloze put' noemt. Singh ziet, hoe een moordenaar sterft. Boze geesten trekken hem het duister in. Wel wordt hem door degene, die hij had vermoord, vergiffenis geschonken. Maar de moordenaar kan het licht niet verdragen. De vermoorde roept zijn moordenaar toe, toch berouw te hebben, maar deze heeft daar geen kracht voor. 'Ook in de tussenwereld', zegt Singh, 'dwingt God ons niet'. Hij vertelt, hoe Jezus hem heeft uitgelegd: " Hun eigen onzuiver leven dwingt hen om van deze heilige plaats weg te vluchten'. Singh ziet telkens, hoe de bokken en schapen zich vanzelf scheiden. Hij hoort, hoe een engel tegen een slecht mens zegt: ' God werpt niemand in de hel. De mens schept zichzelf voor de hel.' Niet alleen in de tussenwereld, maar ook in de duisternis eronder ziet Singh veel graden en plaatsen. Naar de mate van zonde krijgt ieder de hem passende plaats aangewezen. We merken dat Soendar Singh op wat verwarrende wijze verschillende termen door elkaar heen gebruikt. Sommigen, die een blik in de duisternis wierpen, gebruiken de term 'vagevuur'. Zo vertelt een Engelse monnik van Evesham, dat hij, toen hij eens drie dagen in geestvervoering verkeerde, de hemel, de hel en het vagevuur bezocht. In het vagevuur ontmoette hij de ziel van iemand, die in deze drie dagen gestorven was, zonder dat de monnik dit weten kon. Ook Anna Katharina Emmerich bezocht vele keren wat zij het vagevuur noemt. Ze spreekt over de arme zielen, die er moeten verkeren. Ze zag er mensen, die tijdens hun leven met het geloof geen ernst hadden gemaakt, die 'vroom op slofjes' waren geweest, zonder ijver voor God of medemens. Steeds weer werd haar getoond, dat ongeboete en onverzoende schuld een onberekenbaar grote nawerking heeft. Ze zag echter ook, hoe velen uit het vagevuur opstegen naar de hemel. Dat laatste doet vermoeden, dat wat sommigen 'vagevuur' noemen, hetzelfde is als wat Singh 'tussenwereld' noemt. Anna Katharina Emmerich zag in het vagevuur nergens een blauwe lucht, een boom of een vrucht. Alles is er kleurloos. Naar de graad van reiniging is het er lichter of donkerder. In de duistere gedeelten zag ze zielen voor de helft of tot de hals. Ieder was er in een aparte kerker en leed er dorst, hitte of kou. Ze zag hoe mensen, die op aarde een hoge plaats hadden bekleed, hier vergeefs moesten werken, opgedreven door hun vroegere knechten. Ze heeft de indruk, dat deze donkere plaatsen zich boven de Noordpool bevinden en door een halvemaanvormige donkerglimmende muur zijn omringd. Theresia van Avila heeft ook deze duistere plaatsen moeten bezoeken. Zes jaar alter noteert ze, wat ze er heeft gezien. Ze is dan nog vol ontzetting over de pijn en de ellende, waar ze getuige van is geweest. Ze beschrijft de toegang als een nauwe steeg en de duisternis als een bakoven, met modderige bodem vol wormen. Ze voelde een vuur in haar ziel branden, dat erger pijn deed dan welke aardse pijn ook. Ze had de indruk, geperst en verstikt te worden. De ziel snijdt zich daar kapot, de muren knijpen er zich samen, bericht ze. Men kan er niet zitten of liggen, alles is er zonder licht en vol vertwijfeling, is haar ervaring. De Deense schrijver Jörgensen voelt zich in een visioen tussen hemel en aarde in geslingerd. Hij ziet uit de poort van het Nieuwe Jeruzalem licht stromen. Hem wordt gevraagd, of hij verlost wil worden. Maar als hij daarop 'ja' antwoordt, voelt hij zich naar beneden geworpen. Een stem zegt hem: 'Heb je niet gelezen, dat alleen hij de zaligheid verkrijgt, die op aarde zijn 'ik' heeft gekruisigd en Christus is nagevolgd? Maar jij bent jezelf nagevolgd en hebt Christus gekruisigd. En daarom is je plaats hier, in de voorhof van de hel.' Jörgensen beschrijft de plaats, die hij bezocht, als 'vleesgeworden geweten'. Anna Katharina Emmerich wordt niet alleen naar het vagevuur, maar ook naar de hel geleid. Ze ervaart de weg erheen als donker en ijzig. Het is er voortdurend nacht. Een gebrul van ontzetting klinkt op. 'Ook hier', zegt ze, 'is een wereld vol tempels, kastelen, tronen, tuinen, meren en velden, maar het is het tegendeel van het hemelse Jeruzalem. Hier vloeien stromen van haat, vervloeking, ruzie. Alles bestaat uit ontmaskerde zonde'. Ook Louise Buchmann kent verschillende gradaties van duisternis. Ze vertelt, dat ze een blik mocht werpen in de onderste streken van het dodenrijk en in de hel. Ze nam waar, dat het lijden van hen, die tijdens hun leven Gods genade verspelen, geen illusie is. Het viel haar op, dat christenen die op aarde nauwelijks tegen de zonde hadden gestreden en hun hele leven lang als oude mens onder de paraplu van de rechtvaardigingsleer hadden gelopen ( dus in de mening, toch wel vergeving te ontvangen, zich nooit bekeerd hadden), na hun dood in veel ergere plaatsen terechtkwamen dan de mensen van deze wereld, omdat ze veel grotere verantwoordelijkheid hadden gedragen. De Heer toonde Louise Buchmann een speciale plaats, waar ontrouwe herders, die zich hadden bezondigd aan ambtsmisbruik en dwaalleer, terechtkomen. Ze waarschuwt dat ontrouwe, ongeheiligde christenen , die hun overtredingen hebben begaan tegen het licht, dat ze ontvangen hadden, in - en dus welbewust - in het dodenrijk nog veel zware dingen kunnen meemaken. Ze weet: als zonde niet op aarde wordt berouwd en goedgemaakt, dan is ze niet door het bloed van Jezus gereinigd. Dat ligt in de lijn van een visioen van de piëtistische mysticus Jung Stilling ( 1740-1817). Deze vertelt in zijn 'Szenen aus dem Geisterreich' dat hij, in wat hij 'het rijk der schaduwen' noemt, gestalten eenzaam en ongelukkig zag ronddwalen. Hij herkende hen als mensen die tijdens hun leven gelovig leken te zijn geweest. Ze hadden geloofd, vroom geleefd te hebben. Maar een engel legde Jung Stilling uit, dat zij vanwege hun geestelijke trots, hun veroordelen van anderen, veroordeeld waren en dat echte kinderen Gods aan hun ootmoed kenbaar zijn. We zien, dat de terminologie van de visionairen uiteenloopt. Sommigen menen, dat het verblijf althans in de bovenste gedeelten van de tussenwereld, het vagevuur of het dodenrijk, niet definitief is. Singh ziet er een twijfelaar en een arbeider. Ze roepen vandaar om hulp. Heiligen en engelen worden erheen gezonden om hen te onderrichten. Maar ze zijn zo door de zonde beneveld, dat ze aan alles twijfelen en per slot van rekening toch in het duister willen blijven. Louise Buchmann is overtuigd, dat Gods genade verder gaat dan wij denken, maar ze ontkent, dat er een alverzoening bestaat. Hoe verschillend geaard de door ons beschreven visioenen ook zijn, allen weten, net als stervenden en teruggekeerden, dat er een plaats van oordeel en ellende bestaat." |
Van Randwijk dichtte over de hemel: "Want de dief en de burger zijn daar om het even... twee zwarten, gereinigd door hetzelfde Bloed..". |